De opdracht: Schrijf iets aan de hand van een foto uit de krant.
‘Hier kan het’, dacht hij. De wind waaide in zijn gezicht
toen hij zijn besluit nam. Alsof het zeggen wou: “Goed zo! Doe het nou maar!
Gooi het van je af!”
Al weken was hij hiermee bezig. Continu. Dag in, dag uit. Al
sinds dat éne moment, dat éne bloederige moment. Wat had ze geschreeuwd! Wat
had zij gruwelijk gegild! Hij zijn oren geprobeerd dicht te stoppen, maar dat
hielp niets. Hij had haar de mond gesnoerd, maar dat hielp niets. Hij had haar
met een hamer geslagen. Keer op keer op keer. Maar dat hielp niets. Hij bleef
haar maar horen. Hij hoorde haar nog altijd schreeuwen.
Zelfs nu hij daar zo
stond, met zijn gezicht in de wind.
Hier zou hij graven. Op het beige strand. Mooi achter het
plankje. Er liepen twee mensen verderop. Maar ze hadden geen aandacht voor hem.
En als ze hem al zouden zien, zouden ze denken dat hij een Duitser was die een
kuil aan het graven was.
Het mooie weer kwam er immers aan? Twee vlaggen
wapperden. Alles waar zij in zat stond klaar. De emmers, de zakken. Dat, waar
ze in lag te schreeuwen. Straks zou hij haar blussen met het kille zand. Beter
voor haar. Beter voor hem. Stilte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten